Het orgel in de kerk van Middenbeemster

Op 25 juli 1784 werd het eerste orgel van de Keyserkerk in gebruik genomen. Het betrof het zogenaamde Strümphler-orgel. In de 18e eeuw werd het orgel uitgebreid door de Amsterdammer Pieter Flaes met extra registers. In 1907 was het echter gedaan met het Strümhpler-Flaes instrument. Men meende dat het tijd was voor iets ‘groters’. Bij het verstrekken van de opdracht kwam men uit bij Pieter van Dam, de 4e generatie van een bekend orgelmakersgeslacht uit Leeuwarden. Op 22 maart 1908 werd het nieuwe orgel in gebruik genomen .

De tijd zonder orgel:
Vanaf de ingebruikname van de kerk in 1623 duurde het nog 161 jaren voordat de orgelklanken zich in Middenbeemster lieten horen.

De kerk werd als protestantse kerk gebouwd en in de periode vanaf de reformatie was het orgel volstrekt taboe.

Hervormers als Calvijn en Zwingli hadden daar een uitgesproken opvatting over en dat betekende onder meer absoluut geen muziek in de kerk. De psalmen werden zonder begeleiding gezongen en de functie van voorzanger deed zijn intrede.

Zo ook in de Beemster waar Pieter Carelsz.Fabritius de eerste voorzanger was. Zoals in die tijd gebruikelijk werd deze functie gecombineerd met die van koster en schoolmeester. Maar hij schilderde ook, het paneel in de kerk waarop de kerk is afgebeeld met nog een vorige (fantasie?) uitgave van de toren, is van de hand van deze voorzanger.

Zoals bekend was hij vader van de bekende Rembrandleerling Carel Fabritius (Midden-Beemster, gedoopt 27 februari 1622 – Delft 12 oktober 1654)

Bij zijn overlijden in 1653 verdiende Pieter Carelsz. 25 gulden per jaar voor zijn optreden als voorzanger.

Tot ver in de 18e eeuw gaven voorzangers leiding aan de gemeentezang, onder hen zijn vooral bekend geworden enkele generaties De Ruyter.

In de loop van de 17e eeuw kwamen er toenemend stemmen voor invoering van de orgelbegeleiding.

In 1638 bepaalde de Synode van Dordrecht dat de kerkbesturen zelf mochten beslissen. De belangrijkste reden hiervoor was dat het zingen chaotisch verliep, er werd geschreeuwd, de gemeentezang werd een als onstichtelijk ervaren vertoning.

Zo werd langzamerhand overgegaan tot invoering van het orgelgebruik, overigens uitsluitend in de stadskerken. Daar bevonden zich reeds orgels vanuit de oorspronkelijke rooms-katholieke functie dan wel werden nieuwe orgels gebouwd, waarbij de Hollandse steden tegen elkaar opboden, zie welke schitterende instrumenten bijvoorbeeld werden gebouwd in Amsterdam, Alkmaar, Haarlem en ook Purmerend.

Nieuwe orgels waren duur en bekwame organisten waren niet overal voorhanden. Daarom kwam het orgelgebruik in de dorpskerken pas later, dat wil zeggen in de 18e eeuw, op gang. In deze omgeving liep De Rijp voorop waar in 1728 een orgel in de Hervormde Kerk werd geplaatst {bevindt zich sinds 1855 in Ilpendam).

Het is boeiend zich een voorstelling te maken van de gemeentezang in die tijd in de kerk in Middenbeemster. Gemeentezang na de reformatie betekende psalmen zingen. Aanvankelijk ritmisch zoals wij dat nu kennen. Naderhand kwam echter het niet-ritmisch gezang in zwang. De psalmvertaling (Datheen!) vanuit het Frans naar het Nederlands gaf de zogeheten lange noten niet meer met de juiste tekstaccenten, het ritme klopte niet meer. Zo ontstond het niet-ritmische zingen, met tevens het effect van een steeds langzamer tempo. Zelfs zo langzaam dat in de loop van de 18e eeuw tussenspelen tussen de psalmregels verschenen. De gemeente kon dan even op adem komen.

De voorzanger in Middenbeemster zal steeds meer moeite hebben gehad met het zingen in goede banen te leiden.

In 1872 schrijft de Dijkgraaf “dat de meeste der voornaamste ingezetenen ten uyterste verlangde dat de in de Beemster Kerk, al waar thans het singen der psalmen zoo door onkunde of onwilligheid van sommige zeer onstigtelijk en onbehoorlijk toegaat, geplaatst werd een orgel”.

Reden genoeg voor de Beemsterlingen nu ook een orgel aan te schaffen.

Curieus is dat de voorzanger nog een aantal jaren in functie bleef, men wenste het kennelijk nog even aan te zien.

Het eerste orgel:
De uit Duitsland afkomstige en in Amsterdam gevestigde orgelmaker Johannes Stephanus Strumphler had al twee orgels in Waterland geleverd toen hij de opdracht voor Middenbeemster kreeg. In 1775 betrof dat het orgel voor de Rooms-Katholieke statie (= schuilkerk) in de Kerkstraat van Purmerend en in 1780 leverde hij een instrument voor de RK statie in de Westbeemster (de huidige Kerckhaen).

Het eerste orgel in de Beemster stond dus niet in Middenbeemster doch in “de West”!

Op 25 juli 1784 nam de Hervormde Gemeente van Beemster het Strumpler-orgel tijdens de eredienst in gebruik. “Onze zeer geliefde en hooggeachte Leeraar deed bij die gelegenheid eene Leer-reden over het Speeltuig bij den Godsdienst, naar aanleiding van Genes. IV.21 lubal was de vader van allen die harpen en orgelen handelen. Zeer vele vreemdelingen waaren by deeze plechtigheid tegenwoordig en alles liep tot algemeen genoegen af”. Beter dan de geschiedschrijver kunnen we het hier niet verwoorden! Dat eerste orgel was een bescheiden instrument: één klavier en waarschijnlijk 10 registers.

Een foto van de fraaie kas is nog in de consistorie te bewonderen (genomen in 1907 vlak voor de overplaatsing naar Zaandam).

In 1868 verscheen wederom een in Amsterdam gevestigde orgelmaker ten tonele, die zijn sporen ook al in de omgeving had verdiend. Pieter Flaes, tot 1869 in compagnonschap met Georg Diederich Brunjes, leverde onder meer orgels voor de kerken van Kwadijk ( 1866) en Beets ( 1868) .

In 1868 breidde hij het Strumphler-orgel van Middenbeemster uit met een tweede klavier (5 registers) . Deze uitbreiding kwam voort uit de wijze van orgelgebruik in die tijd, het tweede klavier was voor de “zachte geluiden”. Zie ook de opmerking hiervoor over de tussenspelen tussen de psalmregels! Hierbij ook te bedenken dat in de loop van de 18e eeuw naast de psalmen ook andere liederen, zij het zeer beperkt in aantal, hun intrede deden. In 1806 verscheen de eerste bundel “Evangelische Gezangen”, een jaar later nam de Hervormde Gemeente Beemster die in gebruik.

Na 1868 werden van tijd tot tijd werkzaamheden aan het Strumphler/Flaes-orgel uitgevoerd.

Dit vooral op aangeven van de toenmalige organist C.Provilv. Vermeldenswaard in deze context is nog dat voornoemde orgelmaker Flaes in 1887 een orgel opleverde in de Doopsgezinde Vermaning aan de Middenweg in de Beemster. Dat instrument bevindt zich daar nog in ongeschonden staat, zelfs zonder elektrische windmachine zodat zondags de orgelpomp nog door iemand moet worden bediend!

Het tweede orgel:
In 1907 was het gedaan met de Strumphler/Flaes-instrument, de kerkeraad (en de organist niet te vergeten) meende dat het tijd werd voor “iets groters”. Het kerkbezoek was er kennelijk ook naar. Bij het verstrekken der opdracht kwam men uit bij Pieter van Dam, de vierde generatie van het bekende orgelmakersgeslacht Van Dam uit Leeuwarden. Van 1779 tot 1925 bouwden de vier generaties Van Dam een groot aantalorgels in Friesland en Noord-Holland en ook in de andere provincies. Artistiek en vakbekwaam op hoog niveau leverden zij een keur van fraaie instrumenten vooral voor de protestantse dorpskerk. Zo ook dus in Middenbeemster .

In 1908 voltooide Pieter van Dam het huidige orgel, een aanzienlijk groter instrument dan de voorganger. Twee klavieren, een vrij pedaal en 19 registers telde het Van Dam-orgel waar overigens een aantal materialen en een hoeveelheid pijpwerk uit het vorige instrument in werden verwerkt. Niet alleen drukte dat kennelijk de prijs, maar naar de inzichten van vandaag maakt dat het orgel des te waardevoller .

Het orgel van Strumphler werd geplaatst in het kerkgebouw aan de Botenmakersstraat in Zaandam, waar het heden nog steeds in de inmiddels Vrijgemaakt-Gereformeerde Kerk wordt gebruikt. In 1978/1979 werd het (gedeeltelijk) gerestaureerd.

Het orgel van Pieter van Dam werd op zondag 22 maart 1908 in gebruik genomen waarbij organist Provily over Psalm 150 speelde en J.van Dissel, organist van de Grote Kerk in Hoorn, optrad en mevrouw Nijgh-Oldeman haar zangkunst liet horen.

In “De Harp” van mei 1908 wordt verslag gedaan:

“Het nieuwe orgel maakt een voortreffelijken indruk. Het geheel is grootsch en rijk opgevat. Alles is even net afgewerkt, kortom een lust der oogen, maar ook een heerlijk genot voor de ooren” In 1923 werd een electrische windmachine geplaatst en verviel de functie van orgeltrapper . De trapinstallatie is overigens in tact gebleven. Op beperkte werkzaamheden na kwam het Van Dam-orgel ongeschonden de tijd door tot de jaren vijftig.

Veranderingen in de jaren vijftig:
De restauratie van de kerk midden jaren vijftig luidde de zwarte bladzijde in de geschiedenis van het instrument in.

Met orgelbouwer Willen van Leeuwen uit Leiderdorp bestonden goede contacten want hij leverde toendertijd het orgel in de kapel te Zuidoostbeemster. Vanwege de aanstaande kerkrestauratie kreeg hij de opdracht het Van Dam-orgel te demonteren en op te slaan. En dan staat in het archief vermeld dat Van Leeuwen tevens “de noodzakelijke verbeteringen” zal aanbrengen. Die verbeteringen bestonden uit een ingrijpende vervanging van pijpwerk plus andere aanpassingen. Dit geheel betrof vooral het zogeheten Bovenwerk (het 2e manuaal) en wordt wel een aanpassing in neo-barokke trant genoemd. Dat was in die tijd niet ongebruikelijk doch betekende dat het orgel voorzien werd van pijpwerk dat in ’t geheel niet aansloot bij de Van Dam-factuur, hetgeen ook goed hoorbaar is. Naderhand is men in de orgelwereld volledig op dit soort ingrepen teruggekomen.

Orgels moeten zo min mogelijk worden gewijzigd. Echter niet alleen het inwendige van het instrument werd gewijzigd, ook het uitwendige ontkwam niet aan een forse ingreep.

Dit onder regie van architect Royaards die de leiding over de kerkrestauratie had. De voor het instrument langslopende galerij inclusief de zuilen werd vervangen door het nu bestaande hoofdgestel met zuilen.

De massieve neo­gothische bekroningen op de spitse torens en de bolvormige bekroningen op de zijtorens verdwenen en de zwarte kas werd in de huidige bruine kleur gezet, waarbij de vergulding van ornamentiek en kasaccenten werd gewijzigd. Daarnaast werd op allerlei onderdelen het uiterlijk aangepast. Zo werd het oorspronkelijk zo evenwichtige en statige orgel­front geheel uit verhouding gebracht. Zowel uiterlijk als inwendig, dus muzikaal, ontstond een aanzienlijk gewijzigd orgel waarbij het oorspronkelijke concept van Pieter van Dam verregaand was verstoord.

“Restauratie 2002”.
2001-2002: Herstelwerkzaamheden en restauratie met als uitgangspunt siuatie 1908, door fa. Flentrop te Zaandam, adviseur Jan Jongepier te Leeuwarden.

Kas en front: bekroningen gereconstrueerd voor de vier torens, ornamentiek geschilderd resp. verguld (fa.IJsbrand Kuiper te Zaandam). Klassieke hoofdgestel van 1959 gehandhaafd.

Orgel: dispositie 1908 hoegenaamd geheel teruggebracht, plus herstelwerkzaamheden windladen, mechanieken, windvoorziening en klaviatuur (o.m. nieuw pedaalklavier). Behalve voor de nieuwe Dulciaan 8 vt. bestaand pijpwerk uit de periode rondom 1908 gebruikt. Bovenwerk kreeg nu een register meer (Gemshoorn 2 vt.) zodat het orgel nu over in totaal 22 registers beschikt. Het instrument bevat nu pijpwerk van zo’n 7 orgelmakers, waaronder Strümphler en Flaes, maar vormt desalniettemin een prachtige eenheid met een mooi klassiek Van Dam-plenum en vele fraaie romantische kleuren.

Ingebruikneming 20 juli 2002.